VOION Haganum 2144

Publicaties

Arbeidsmarktanalyse ondersteunend personeel voortgezet onderwijs

woensdag 18 juni 2014 | Onderwijsarbeidsmarkt | Algemeen Voion

Betreft: analyse die ingaat op de arbeidsmarktpositie van ondersteunend personeel in het voortgezet onderwijs
Uitgevoerd door: ITS Radboud Universiteit Nijmegen
In opdracht van: Voion
Datum publicatie: juni 2014

In dit rapport wordt de aandacht gericht op het ondersteunend personeel in het vo, zowel onderwijsondersteunend als organisatie en beheerspersoneel. De vraag die hierbij centraal staat, luidt:
‘Wat is er in kwantitatieve zin bekend over de arbeidsmarktpositie van het ondersteunend personeel in het voortgezet onderwijs en in welke mate maakt dit personeel gebruik van geboden scholingsmogelijkheden? Indien men daar geen gebruik van maakt: wat zijn de belemmeringen voor het ondersteunend personeel om scholingsmogelijkheden te benutten?’

Deze vraag wordt beantwoord met behulp van analyses op etalagebestanden van DUO, het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek 2012 (POMO) van BZK, de Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2012/2013, uitkeringscijfers van het UWV en de door het ITS uitgezette vragenlijst onder ondersteunend personeel in het vo.

Conclusies

Van de OOP’ers in het voortgezet onderwijs geeft 81 procent aan tamelijk tot zeer tevreden te zijn met hun baan; 67 procent is ook tevreden over de organisatie. Ondersteuners zijn daarmee vaker tevreden dan het onderwijzend personeel. De tevredenheid over het werk komt vooral door de inhoud van het werk, de sfeer en de onderlinge relaties en omgang. De arbeidsmarktanalyse laat daarnaast zien dat OOP’ers ontevreden zijn over hun leidinggevende. Qua werkomstandigheden klagen de ondersteuners vooral over de stijl van leidinggeven – in verband met de als beperkt ervaren waardering – en de werkdruk. Ook is er ontevredenheid over het salaris.   

Scholing onbekend en onbenut 
Uit het onderzoek blijkt ook dat onderwijsondersteunend personeel weinig bekend is met de scholingsmogelijkheden uit de cao-vo. In deze cao is bijvoorbeeld opgenomen dat werkgevers een persoonlijk ontwikkelingsplan moeten faciliteren, dat werknemers met een opleiding tot en met mbo-niveau een EVC-traject kunnen volgen, dat werknemers tot en met mbo-niveau 1 een startkwalificatie kunnen halen en dat werknemers recht hebben op niet-opgedragen scholing met een jaarlijks scholingsbudget van 500 euro. De onderzoekers stellen bovendien dat OOP’ers met loonschaal 8 of lager minder vaak op de hoogte zijn van de verschillende scholingsmogelijkheden dan ondersteunend personeel met loonschaal 9 of hoger.   

Wel behoefte aan scholing 
Hoewel de scholingsmogelijkheden relatief onbekend zijn, geven OOP’ers wel aan dat ze behoefte hebben aan scholing. Ook blijkt deze behoefte vaak op een ander vlak te liggen dan de door de leiding verplicht gestelde scholing. Slechts 6 procent van de ondervraagden heeft helemaal geen behoefte aan scholing; 17 procent heeft weinig behoefte. Er lijken dus kansen te liggen om het onderwijsondersteunend personeel meer te ‘empoweren’, aldus de onderzoekers. Belangrijk is wel dat de aangeboden scholing aansluit bij de behoefte van de ondersteuner. Het recent afgesloten onderhandelaarsakkoord over een cao-vo besteedt expliciet aandacht aan de groep OOP’ers. Daarnaast is het zaak dat leidinggevenden en OOP’ers samen vaker en beter het gesprek aangaan over wensen en mogelijkheden op het gebied van scholing. Een hogere bekendheid voor de scholingsmogelijkheden uit de cao-vo zal hieraan ook een bijdrage leveren.   

Arbeidsmarktpositie onderwijsondersteunend personeel 

De arbeidsmarktpositie van onderwijsondersteunend personeel is niet slecht, zo blijkt uit de analyse. De werkgelegenheid is ongeveer gelijk gebleven, terwijl deze voor docenten is gedaald. Dit bij een leerlingenaantal dat structureel is gestegen. De onderzoekers concluderen dan ook dat er geen duidelijke samenhang is tussen het aantal ondersteuners en de leerling-omvang. De analyse laat verder zien dat 59 procent van de ondersteuners vrouw is. Een derde van de ondersteuners is jonger dan 45 jaar, iets meer dan een derde is 45 tot 55 jaar en nog eens een derde is ouder dan 55. Uit het onderzoek blijkt ook dat het aantal openstaande vacatures al jarenlang heel klein is, waardoor er in kwalitatieve zin weinig problemen worden verwacht op het gebied van personele invulling.