Ziekteverzuim voortgezet onderwijs gestegen
Preadvies behouden voor duurzame re-integratie
Meeste vo-werknemers tevreden met hun baan
Ziekteverzuim voortgezet onderwijs herstelt zich na piek in 2022
Meer verzuim door stress
Advies aan werkgevers: faciliteer griepprik onderwijspersoneel
Ziekteverzuimcijfers 2022 voortgezet onderwijs gepubliceerd
Ziekteverzuim in vo geanalyseerd
Moeten verzuimen is vervelend, zowel voor de werkgever als de werknemer. Zeker als het langdurig of vaak terugkomend verzuim betreft. Scholen spannen zich dan ook in om arbeidgebonden oorzaken van het (ziekte)verzuim terug te dringen en om de emotionele en financiële schade te beperken.
Ondanks inspanningen om verzuim te voorkomen, stijgt het verzuim sinds 2015. Niet alleen in het voortgezet onderwijs (vo), maar in alle Nederlandse sectoren.
In 2024 was het gemiddelde ziekteverzuimpercentage onder docenten in het vo zelfs 6%, dat is ruim 3.638 fte, meer dan het aantal openstaande vacatures in het schooljaar 2024/2025. Natuurlijk is het lerarentekort niet op te lossen door het verzuim terug te dringen, maar het helpt wel. Zeker op relatieve kleine scholen heeft het verminderen van verzuim merkbaar effect.
Vanuit zorg voor werknemers, de voortgang van het onderwijs en (tijd voor) professionalisering, is het zaak om het ziekteverzuim in het vo terug te dringen. Om de verzuimaanpak van scholen te ondersteunen, is het noodzakelijk om zicht te hebben op de macro- en sectorspecifieke factoren die een rol spelen bij (de stijging van) het ziekteverzuim in het vo.
In dit artikel bespreken we, bij wijze van voorbeeld, de Eindrapportage Verzuimonderzoek PO en VO 2025 van DUO. We lichten de verschillende verzuimkengetallen toe, zoomen in op de verzuimkengetallen in het voortgezet onderwijs en geven aanknopingspunten voor het terugdringen van verzuim. Buiten het bestek van dit artikel vallen verzuimtheorieën en visies op hoe (ziekte)verzuim te voorkomen, te begeleiden en aan te pakken.
Op basis van het ‘Besluit informatievoorziening WVO’ leveren schoolbesturen in het voortgezet onderwijs (vo) ieder jaar verzuim- en formatiegegevens aan DUO. DUO verwerkt de personeelsgegevens en berekent op basis hiervan de ziekteverzuimkengetallen. In de rapportages van DUO worden de vier voornaamste ziekteverzuimkengetallen gepresenteerd. Dit zijn:
De verzuimkengetallen beschrijven verschillende aspecten van het verzuim. DUO berekent de kengetallen over een kalenderjaar (verslagperiode) volgens de ‘Standaard voor verzuimregistratie’.
Om de kengetallen goed te interpreteren, is het belangrijk te beseffen dat de onderlinge samenhang niet perfect is. Verzuimgevallen die voor de verslagperiode zijn begonnen, tellen niet mee voor de gemiddelde ziekmeldingsfrequentie. Voor de gemiddelde ziekteverzuimduur tellen alleen de verzuimgevallen mee die in de verslagperiode zijn beëindigd. Voor de berekening van het ziekteverzuimpercentage tellen alleen de verzuimde dagen in de verslagperiode mee.
Onderstaande figuur illustreert dat.
In dit voorbeeld berekenen we het ziekteverzuim over 2024. Daarbij worden de verzuimkengetallen als volgt berekend:
Inzicht in alle ziekteverzuimkengetallen noodzakelijk
Uit bovenstaande definities blijkt dat de kengetallen niet los van elkaar geïnterpreteerd kunnen worden; bijvoorbeeld een hoge ziekmeldingsfrequentie betekent niet automatisch dat er ook een hoog ziekteverzuimpercentage is. En zo blijkt de berekeningswijze van de gemiddelde ziekteverzuimduur (GZVD) een ‘na-ijleffect’ te kennen, zeker bij langdurig verzuim. Een hoge GZVD kan theoretisch worden veroorzaakt doordat er veel (langdurige) verzuimgevallen worden afgesloten in dat jaar, zonder dat dit gepaard gaat met een hoog ziekteverzuimpercentage in dat jaar zelf. Een goed inzicht in het verzuim is dan ook alleen mogelijk is als men over alle ziekteverzuimkengetallen beschikt.
Voortschrijdend verzuim
Voor inzicht in de ontwikkeling van het ziekteverzuim gedurende het lopende jaar, is het voor individuele scholen bovendien van belang om ook over het voortschrijdend verzuim te beschikken. Dat wil zeggen de ziekteverzuimkengetallen over de afgelopen twaalf maanden (bijvoorbeeld in een maandelijkse rapportage). Daarmee worden seizoen fluctuaties (bv. de griepmaand december of vakantiemaand augustus) gecorrigeerd en kunnen periodieke rapportages met elkaar worden vergeleken om te zien hoe het verzuim zich ontwikkelt.
Organisatie- en personeelskenmerken
Omdat organisatiekenmerken (schoolgrootte, regio, schoolsoort enz.) en personeelskenmerken (leeftijdsverdeling, geslachtsverdeling, werktijdfactor enz.) van invloed kunnen zijn op het verzuim, berekent DUO ook de verzuimkengetallen voor deze variabelen. Daarbij worden de organisatie- en persoonskenmerken ieder apart berekend en gepresenteerd. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld het gemiddelde ziekteverzuimpercentage en de ziekmeldingsfrequentie per leeftijdsgroep en per geslacht apart worden berekend, maar niet in samenhang (bijvoorbeeld mannen in de leeftijdscategorie 35 – 44 jaar).
In de volgende paragraaf gaan we in op enkele algemene trends in het verzuim van de afgelopen jaren.
Het ziekteverzuim in het voortgezet onderwijs wijkt deels af van de landelijke trends en loopt op een aantal aspecten gelijk op.
In het algemeen is het verzuim in Nederland de laatste jaren sneller gestegen dan het verzuim in het voortgezet onderwijs. De voornaamste reden van die stijging ligt in de afschaffing van (flexibele) pensioen- en /of seniorenregelingen en stijging van de AOW-leeftijdsgrens. Langer doorwerken is (wettelijk) afgedwongen zonder dat dit gepaard ging met flankerende maatregelen om langer doorwerken fysiek en mentaal mogelijk te maken.
Deze maatregelen versterken een daaruit voortvloeiende andere algemene trend, namelijk de vergrijzing in de arbeidspopulatie. Hierdoor is ook een nieuw landelijk verzuimpatroon ontstaan: meer langdurig verzuim. Oudere werknemers verzuimen nu eenmaal minder vaak maar wel veel langer. In alle sectoren is daarom een stijging van het langdurig verzuim te zien.
De ziekmeldingsfrequentie bij het Onderwijs Ondersteunend Personeel (OOP) en het Onderwijzend Personeel (OP) kan per jaar flink verschillen, maar in de afgelopen 10 jaar daalt de ziekmeldingsfrequentie bij het OOP en OP licht met dien verstande dat het OP zich iets vaker ziekmeldt dan het OOP. De ziekteverzuimduur van het OP en OOP laat ook schommelingen zien. Maar blijft de afgelopen 10 jaar vrijwel gelijk (lichte stijging).
De achtergronden van die verschillen met de landelijke trends liggen voor de hand. Door een andere pensioenregeling bestaat in het vo toch nog de mogelijkheid om eerder uit te treden waardoor de effecten van de vergrijzing worden gedempt. Daarnaast speelt mee dat het onderwijs een contactberoep is waardoor de mogelijkheden voor thuiswerken minder groot zijn; bij ziekte moet men zich dan ook echt ziekmelden. Tenslotte stelt het werk in het vo specifieke mentale eisen door het contact met jongeren in de adolescentiefase. De aanmerkelijk hogere ziekmeldingsfrequentie van met name het OP is een kenmerk van de specifieke werksoort van het vo en de organisatie van het onderwijs.
Om een goed verzuimbeleid op te stellen in school en/of het ziekteverzuim effectief aan te kunnen pakken, is het van belang om meer inzicht te krijgen in hoe het verzuim is opgebouwd in een populatie en door de jaren heen.
Ziekteverzuim raakt meerdere facetten van de bedrijfsvoering van de school. Veel kort verzuim (hoge ziekmeldingsfrequentie) verstoort met name de continuïteit van het onderwijs, terwijl langdurig verzuim (lange verzuimduur) leidt tot hoge kosten en – door vervangingsproblemen – leerachterstand bij de leerlingen.
Wat opvalt is dat het nulverzuim (werknemers die gedurende het jaar niet verzuimen) afneemt en ziekteverzuimduur licht stijgt.
Daling nulverzuim
Een nadere analyse van DUO leert dat met name 65-plussers een heel hoog nulverzuim hebben dat nu sterk afneemt. Van alle 65-plussers heeft 74% in 2016 en 65% in 2018 zich niet ziekgemeld; dat is voor de andere leeftijdsgroepen tussen de 35% en45%. Daar waar vroeger alleen gezonde 65-plussers bleven doorwerken (healthy worker effect), werken door de gestegen AOW-leeftijd nu ook minder gezonde ouderen door. Dit zien we ook terug in het aantal werkende 65-plussers; deze groep is tussen 2016 en 2018 gestegen met 784 personen waardoor ze ook steeds zwaarder meewegen in het totale verzuim.
Stijging langdurig verzuim
Deze toenemende vergrijzing in het vo heeft een ander, al eerder genoemd, effect, namelijk dat het langdurig verzuim stijgt. Zoals we gezien hebben, verzuimen ouderen weliswaar minder, maar wel langer. Met het stijgen van de leeftijd neemt de kans op een chronische aandoening – en daarmee gepaard gaande langere uitval – toe. De preventie van chronische aandoeningen ligt vaak in een gezonde leefstijl op jongere leeftijd (gezonde voeding, voldoende beweging, niet roken enz.) waardoor voor 65-plussers doorgaans helaas curatieve (ontzie-)maatregelen resten. Dit benadrukt het belang om al op jonge(re) leeftijd met duurzame inzetbaarheid te beginnen.
Verzuimvolume
Wat ook opvalt is dat slechts een kleine groep verantwoordelijk is voor een groot volume van het verzuim. Als men het verzuimvolume omlaag wil brengen, dan is verstandig om het beleid in eerste instantie op deze groep te richten. In (zeer) kleine organisaties kan het ‘pech’ zijn dat er een aantal langdurige (niet beïnvloedbare) verzuimgevallen zijn. Maar doorgaans kan het verzuimvolume met intensief casemanagement effectief worden teruggebracht. Voor vo-scholen is het dan ook aan te raden in een zo vroeg mogelijk stadium werk te maken van het casemanagement en waar nodig – al dan niet met externe hulp – te investeren in re-integratie in het arbeidsproces.
In 2024 was het gemiddelde ziekteverzuimpercentage in het voortgezet onderwijs 6%. Als we inzoomen op het verzuimpercentage per school, zien we een grote spreiding; van 1,1 tot 14,9%.
In bovenstaande figuur staan in de horizontale as de individuele scholen op volgorde van oplopende verzuim. In de verticale as is het gemiddelde ziekteverzuimpercentage weergeven. De blauwe lijn geeft het ziekteverzuimpercentage per school weer. Daarin is ook het ziekteverzuimpercentage van het 25e percentiel (25% scholen met het laagste verzuim) en 75e percentiel (75% scholen met het laagste verzuim) weergegeven. De oranje lijn geeft het sectorgemiddelde ziekteverzuim in het vo weer.
We zien nu de grote spreiding in ziekteverzuim in het vo; 25% van de scholen heeft een ziekteverzuimpercentage van minder van 4,8%, maar ook 25% van de scholen heeft een ziekteverzuimpercentage van meer dan 7,0% dat uiteindelijk zelfs oploopt tot boven de 14%.
De ziekmeldingsfrequentie in het vo laat eenzelfde beeld zien, waarbij de spreiding varieert van 0,11 tot 2,73.
Men zou verwachten dat het ziekteverzuimpercentage en de ziekmeldingsfrequentie van scholen met elkaar samenhangen: vo-scholen met een laag ziekteverzuim zullen naar verwachting ook een lage ziekmeldingsfrequentie hebben. Dit blijkt echter niet het geval.
In bovenstaande figuur zijn de vo-scholen (op de horizontale as op volgorde van hun ziekteverzuimpercentage) weergegeven met de blauwe lijn en de bijbehorende ziekmeldingsfrequentie (in oranje). De linker verticale as geeft het ziekteverzuimpercentage weer en de rechter verticale as de ziekmeldingsfrequentie. Hieruit blijkt dat het ziekteverzuimpercentage en de ziekmeldingsfrequentie vrijwel geheel los van elkaar staan. Er zijn vo-scholen met een laag ziekteverzuimpercentage en (zeer) hoge ziekmeldingsfrequenties en er zijn scholen met een hoog ziekteverzuimpercentage en lage ziekmeldingsfrequentie. Hieruit kunnen we concluderen dat de hoogte van het ziekteverzuim in het vo bij sommige scholen wordt veroorzaakt door een hoge ziekmeldingsfrequentie en bij sommige door een lange duur en bij sommige scholen door beide. Een sectorale standaard aanpak zal niet effectief zijn, elke school heeft een eigen aanpak nodig.
Bij een consistent ziekteverzuimbeleid zou men mogen verwachten dat de fluctuaties in het ziekteverzuimpercentage tussen opeenvolgende jaren gering zijn. In het vo blijkt dit voor veel scholen echter niet het geval. Veel vo-scholen kennen grote schommelingen in het ziekteverzuimpercentage tussen opeenvolgende jaren. In onderstaande grafiek is dit zichtbaar gemaakt voor 2019.
Deze grafiek geeft het verschil weer tussen het ziekteverzuimpercentage van 2023 en 2024 per school (Brinnummer). Het verschil in tussen 2023 en 2024 is uitgedrukt in procentpunten. De vele (grote) ‘uitschieters’ laten zien dat het ziekteverzuimpercentage in veel vo-scholen niet consistent is in de tijd; een ziekteverzuimpercentage in enig jaar, kan het jaar daarna tot wel meer dan 8%-punt hoger of lager uitvallen. De schommelingen in ziekteverzuimpercentage in de andere jaren laten eenzelfde beeld zien.
Ook de ziekmeldingsfrequentie in het vo laat tussen opeenvolgende jaren grote schommelingen zien.
Naast de gebruikelijke aandacht voor verzuim in het kader van de wetgeving, is voor verschillende aspecten van verzuimpreventie en verzuimbeheersing meer aandacht nodig:
Meer informatie: